Het was een prachtige zomerse dagen en de wind streelde zachtjes de bladeren van de omliggende bomen. De Fanterriaanse zon baande zich een weg boven het bos waarin ik me bevond, liggend op mijn rug en amper alert. Ik was niet dood of ernstig ziek en werd gewoon wakker na in slaap te zijn gevallen na de zoveelste rooftocht naar vruchten die ik kon eten. Ik at deze vruchten al sinds de ontmoeting met Avani, de reuzin, Grijs, de magiër en een of ander Frans jongetje. Dat ik hiervan helemaal gevuld werd, klopte niet, maar mijn maag was gewend geraakt aan mijn nieuwe dieet. Het gevoel van enorme honger was echter niet te harden, dus at ik niet meer om het plezier, maar om de pijn te verdrijven. Ondanks dat ik had geslapen was de pijn niet zo erg als gewoonlijk wat wonderbaarlijk was. Stilletjes hees ik me overeind en klopte de aarde van mijn broek af. Ook mijn kleren hadden het een en al verduren gehad mijn broek was op diverse plekken gescheurd en veel modder had zich erin gevestigd en dat was ook bij mijn vest gaande. Dat was natuurlijk logisch te verklaren met de ruige wildernis van Fanterria. Het gebied had me nauwelijks heel gehouden en zorgde ervoor dat ik telkens nieuwe kleren moest dragen, maar het probleem was dat ik niet over de capaciteiten beschikte om kleren te maken, daarbij had ik geen enkel gereedschap. Dus, moest ik maar rond ploeteren in zulke kleren. Nog licht slaperig greep ik de vruchten vast die nog in mijn broekzak zaten en vloekte binnensmonds. Dat was absoluut niet genoeg om de dag doorheen te komen. Ik strekte mijn rug en zuchtte, terwijl ik mijn ogen ter hemel sloeg. Dat betekende dat ik onder de licht brandende zon verder moest gaan zoeken. Met een tweede zucht ging ik maar aan de slag en liep ik al richting een struikgewas dat veel rijpe bessen droeg. De blauw-en paarsachtige bessen! Ja, die waren nog het lekkerst met hun zure smaakje. Ze vulde hem echter niet genoeg, maar wie weet zaten er dikke tussen. Eerst porde ik met een stok - die ik altijd bij me droeg- in het struikgewas om te zien of er wezens waren. Zoals bij alle voorgaande keren klopte mijn hart stevig in mijn keel. Straks was het nog een griffioen? Of een Cerberus?! Mijn handen trilde en de stok ter gevolg van ook, maar er volgde geen vreemd geluid. Het was veilig. Met muizenpassen en een nog natrillende lichaam reikte ik uit naar de dikste bes die er tussen had gezeten. Ineens klonk er geruis in de struik en sprong ik als een geschrokken hert een heel stuk naar achteren, waarna ik me snel achter een boom verschuilde. Mijn hart klopte steviger in mijn keel en mijn lichaam trilde heftig, terwijl ik gespannen naar de struik bleef kijken. Ik durfde geeneens mijn ogen te sluiten, bang voor een aanval van het wezen waarvan ik zijn rust had verstoord. W-Wat zou het zijn? Het geruis werd enkel luider, en tot mijn schrik verdween de zon ineens achter een dikke stapelwolk, waardoor het zelfs donkerder werd in het bos. Ik slikte. Nu werd ik echt bang voor wat er ook zat in dat struikje, want zo net was de lucht wolkvrij geweest. Onbewust trok ik mijn lichaam iets meer in elkaar, alsof ik elk moment kon worden geraakt door een aanval van het wezen voor mij. En mijn vermoeden leken te kloppen tot mijn schrik: een blauw en deels witte wolf schoot uit de struiken en stak direct zijn snuit de lucht in. Die was zeker op zoek naar de dader die zijn rust had verstoord. Ik durfde geeneens te slikken, bang dat ik mijn locatie zou verraden. Het was mij echter niet binnen geschoten dat een wolf een uitstekende reukzin had. Oké, ik zat dus diep in de problemen. Stevig klemde ik mijn armen om mijn middel en liep traag naar achteren, maar een tak brak net onder mijn gewicht, terwijl ik dat deed. Nee! Nu werd ik wolvenvoer!
Niet wetend wat ik moest doen was ik maar op de vluchtgeslagen en rende ik tussen de bomen door richting een meer dat in de buurt lag en waar ik de vreemd uitziende wolf zou kwijtraken. "Snel.. Snel...SNEL!" zei ik paniekerig tegen mezelf, terwijl het meer al spoedig in zicht kwam en het geluid van wolvenpoten luider werd. Net voordat ik het meer kon bereiken om de wolf af te schudden had hij me ingehaald met een brede wolven-achtige grijns op zijn gezicht getekend. Na een blik gewisseld te hebben met de gele ogen van de wolf had ik me al willen omdraaien om weer de benen te nemen, maar ik voelde de kaken van de wolf mijn nekvel al vastgrijpen. 'Laat me los!" riep ik luid, pas later wetend dat het wezen niet mijn taal beheerste. Heftig bewoog ik mijn ledematen, maar kon geen houvast vinden op de grond, doordat de wolf mij boven de grond wist te trekken. Na een paar tellen stopte ik maar met tegenwerken. Ik werd wolven voer. 'Dacht je echt dat ik je op wilde peuzelen?' klonk een diepe, zware stem van vrij dichtbij. He, wie kon dat nou weer zijn? Ik keek snel rond, maar zag geen wezen. Geen enkele. Traag keek ik richting de wolf die kil terugkeek. Een schok ging door mij heen van de schrik dat de wolf het blik had gegeven, waarna ik weer mijn verstand terug kreeg. Had dit wezen zojuist iets gezegd? "Uhm, j-ja?"Stamelde ik vrij heftig. De wolf leek toen een soort grinnik voort te brengen en liet mij los, waardoor ik pijnlijk op mijn stuitje neerkwam. Zachtjes wreef ik over mijn pijnlijke plek, waarna ik de wolf weer aankeek, recht in zijn gele ogen. Weer het blik! Snel kroop ik weer in elkaar en voelde mijn lichaam ditmaal als een geheel trillen. Stevig beet ik op mijn lip. H-Hij ging me n-niet opeten, m-maar wat d-dan wel? Laten l-l-l-lijden?! Een klap tegen mijn rug zorgde ervoor dat ik hard op de grond was gevallen met mijn gezicht in de modderige grond. Terwijl ik de vieze smaak van de modder uitspuugde had de wolf zich voor me gevestigd met een bedenkelijke blik in zijn ogen. 'Hmm, jou kan ik wel gebruiken...' leek de wolf eerder tegen zichzelf te hebben, dan tegen mij. Waarvoor dan? De wolf merkte direct op dat ik zo mijn vragen had, maar gaf toen weer een kille blik, waardoor ik weer van mijn lichaam een menselijke trillend balletje had gevormd. "W-Waarvo-or......?" Wist ik uit te kramen, maar de wolf zweeg. Het leek erop dat ik later al mijn antwoorden zou weten te krijgen. Eentje was echter beantwoord, zeker toen ik het blauw en deels witte vacht en het lichaam van een wolf probeerde vast te stellen als een mythologisch wezen. Het was een [url=http://nl.wikipedia.org/wiki/Raiju]Raiju[/url], een wezen uit de Japanse mythologie dat een sterke verwantschap met donder had. Echter, hoorde ik dat ze buiten donder vrij kalme en onschuldige wezens waren en het donderde geeneens, dus waarom was dit wezen zo...? 'Hey, let op als ik tegen je praat,' snauwde het wezen, waardoor ik op zijn commando reageerde door heel traag mijn hoofd iets op te steken,' Ik zal je helpen om sterker te worden, dus luister en doe alles wat ik van je vraag. En mij kan je vertrouwen in vergelijking met vele andere wezens hier die jouw leven beëindigd zouden hebben,' Nog voordat ik erop kon reageren legde de wolf zijn poot op mijn schouder, waardoor ik even opkeek. Sterker worden en hem vertrouwen? Ik wilde sterker worden en niet meer zo zwak zijn. Dat al te graag, maar hem vertrouwen? Kon ik dat? Kort keek ik naar zijn poot. Ik wilde het zo graag en had tot nu toe geen echte band met iemand kunnen bouwen, zelfs niet met Grijs, Avani en de Franse jongen. Ik had ze immers al lang niet meer gezien, dus nam ik de aanbod van de Raiju aan. Zachtjes legde ik mijn hand op zijn poot en knikte naar het wezen. "Ja," antwoordde ik. Hij had mij immers ook niet gedood, dus kon ik hem genoeg vertrouwen. Vertrouwen met mijn leven. Een glimlach had zich even op mijn gezicht gevormd, waarna de Raiju onwennig met een glimlach van een mens knikte. Een nieuwe vriendschap.
Een zacht briesje streek langs mijn bruine haren. Traag haalde ik de bruine haren opzij, zodat ik weer het prachtige gras veldje voor mij kon zien. Het werd echt tijd dat ik mijn pony eens bij knipte als ik al iets zoals een schaar op Fanterria kon vinden. Het was een Aards voorwerp, en ondanks de geruchten die rondgingen over een portaal dat naar Aarde leed, zou ik niet gaan. Het moest wel een valstrik zijn, hoe graag ik Fanterria ook achter mij wilde laten. Het klopte dat ik al die tijd dat ik hier gezeten had, nog steeds niet volledig zijn momentele woonplaats had geaccepteerd. Het was voor mij nog steeds niet realistisch genoeg, ondanks de honger en de gevaren die er waren en ik overleefd had. Over 'overleefd' gesproken, ik had het niet in zijn uppie kunnen overleven... Ik keek weg. Nee, dat natuurlijk niet. Daar was ik absoluut te zwak voor en bovendien was ik niet al te handig met het maken van vuur of het zorgen voor voedsel. Ik trok lichtjes aan het uiteinde van zijn pony, dat deed ik vaak als hij zich in verlegenheid voelde en keek naar het grote massieve wezen waar ik op zat: een Raiju. Zonder deze Raiju had ik het absoluut nooit in Fanterria kunnen overleven, zeker sinds het moment dat ik een reuzin, magïer en een Frans jongetje was tegengekomen. Het was mij teveel geworden en bovendien enorm verwarrend, dus had ik toen der tijd zich maar afgesloten van de rest en enkel mezelf gevoed met vruchten die op Aardse fruit en groenten leken. Het was een wonder dat ze niet giftig waren, maar hij wist een ding, je kon niet van wonder's alleen overleven. De wonderen bleven mij echter achtervolgen met de ontmoeting met de Raiju, waarvan ik nog steeds zijn naam niet wist. Zo'n groot probleem was het ook weer niet om zijn naam niet te weten, de Raiju wist echter tegenwoordig wel mijn naam en had mij intussen ingelicht over waar ik nodig voor was geweest. Het was het bestrijden van een heks, genaamd Jellal, die Fanterria vaker had geteisterd met vreemde spreuken waar vele wezens en mensen zat van begonnen te worden. Een van zijn spreuken had trouwens mij geraakt en de Raiju. Mijn lichaam was niet meer de oude, ik was zelfs een meisje geworden sinds we een grote wolk hadden gepasseerd. Het volgende moment waren we van geslacht gewisseld en had het even geduurd, voordat ik er gewend aan was geraakt, maar ook ik begon nu zorgen te maken over deze Jellal. Mijn korte zwarte haar was nu ineens lang en met een stuk riet had ik het in een staartje weten te doen, maar was ik nog niet echt gewend om met dit lichaam mijn behoeften te doen. Hetzelfde gold natuurlijk voor de Raiju, maar we wisten beiden ermee te leven. Maar ditmaal had ik enige motivatie om Jellal tegen te houden. En er waren zat anderen. De Raiju onder hem was er een van. Hij had echter een mens nodig om beiden partijen te vertegenwoordigen. Het was echter logisch dat de Raiju een sterke mens wilde in plaats van mij, maar hij wilde mij helpen en dat vond ik maar best. Ik vertrouwde hem. De Raiju sopte ineens met lopen en keek direct naar een zwartharige jongen dat verderop in het gras zat. "Magïer," Mijn hart sloeg een slag over toen hij het woord had uitgesproken. We wisten beiden het uiterlijk van Jellal niet, dus kon het elke magïer zijn. Ook deze die verderop zat. Zouden we nu al tot uitvoering komen?! Ik was er niet klaar voor! Ik hield me stevig vast aan de rugharen van de Raiju, maar werd van zijn rug afgegooid, waardoor ik pijnlijk weer op mijn stuitje neerkwam. De blauwe plek van de vorige keer was nog steeds niet verdwenen. Ondanks de pijnlijke landing kroop ik achter zijn voorpoten. "Ga op onderzoek uit!" blafte de Raiju, waarna hij zijn poten weg trok en met zijn kop mijn lijf al richting de magïer duwde. "M-Maar.. Oké," kraamde ik verward uit, wetend dat ik op hem moest vertrouwen en op zijn commando's moest reageren. Stilletjes stapte ik dus recht op de magïer af, terwijl mijn lichaam trilde. Bij elke stap werd het gevoel van enige herkenning in de magïer groter. Dit was Jellal niet, maar Grijs! Hij was geen slecht persoon. Terwijl ik Grijs naderde, schrok ik enkel van de woorden die hij uitkraamde tegen iets, herstel een gevleugelde hond... Yuki!'Hoe moeten we die heks ooit verslaan?' Ik bevroor haast nadat deze zin mijn oren hadden bereikt. Grijs was op hetzelfde uit als ik en de Raiju. Kort keek ik naar achteren naar de Raiju, maar die keek mij dreigend aan. Luid slikte ik en schraapte mijn keel om wat te zeggen. "U-Uhm, h-hey d-daar, G-Grijs?"stamelde ik nerveus, waarna ik me naast Grijs op het gras had geplaatst. Wat moest ik nu dan zeggen? Grijs zou mij als meisje niet herkennen, maar misschien ook wel. Ik hoopte van wel, maar ik durfde niet te vragen waarom deze magïer niet veranderd was. Dat was ook niet de prioriteit. "Wat was dat over die h-heks?" vroeg ik voor de zekerheid. Ik zou niet direct verraden waar ik en de Raiju op uit waren en de blikken en gebaren achtige bewegingen van de Raiju maakte mij bij elke stap duidelijk wat ik moest doen of zeggen. Daar vertrouwde ik hem genoeg voor.